Elf-vrees

Dit artikel is gepubliceerd in het clubblad van Advendo Sneek de ‘Fortissimo’ van maart 2012.

Wat konden we fijn schaatsen afgelopen februari. Duizenden schaatsers sloegen hun slag op de bevroren wateren. Ze maakten tochten, dronken zopie en braken polsen. Het was een prachtig gezicht, zo als ik het kon zien van de kant.

Ikzelf ben niet zo’n schaatser. Ten eerste heb ik geen schaatsen. Iedere ijsrijke winter krijg ik de vraag of ik mee het ijs op ga. Ik kijk degene dan altijd een beetje angstig aan en breng het excuus op een subtiele manier. Dat komt namelijk omdat ik vroeger –als mannetje van tien- altijd oude schaatsen van mijn moeder aan kreeg.

Ik stapte dan met mijn zwakke enkeltjes in een paar verroeste noren van dertig jaar oud die veel te groot waren. ,,Stop er maar een prop keukenpapier in”, luidde het advies. Ik hield daar oorlogswond-waardige blaren aan over toen ik heb gezworen nooit meer op de schaats te staan.

Echter, toen Wiebe Wieling zijn Rayonhoofden Whats-appte met de vraag of ze niet eens even bij elkaar moesten komen voor Die Ene Tocht, werd ik een beetje zenuwachtig. Misschien is het toch wel leuk. Ik kocht schaatsen.

Eenmaal op het ijs had ik de smaak te pakken. Ik begon als een klein kind dat net had leren lopen, maar niet veel later maakte ik lange slagen. Het lukte. Ik kon het. Ik was machtig. De wereld was van mij. De Elfstedentocht, die zou ik wel even uitrijden.

Toen duidelijk werd dat de Tocht er niet kwam en twee weken later ook vissers hun hengeltje weer uitgooiden, begon de ellende. Op mijn linkerhak vormde zich een grote bult. Bij iedere stap die ik zette voelde het alsof ik een voetenbad in een glasbak nam.

Met soepele gympies is deze pijn vrij eenvoudig te onderdrukken. Met stevige Advendoschoenen gaat dit echter minder goed. Op 18 februari liepen we met Advendo de carnavalsoptocht. Mensen die mij een beetje kennen, weten dat ik geen liefhebber ben van dat elfenfeest.

Alles wat een ‘1’ in meervoud heeft is leuk en daarbij ‘Alaaf’ roepen maakt het nog veel joliger. Ik krijg er altijd een slap handje van. En die gooi ik dan niet over m’n linker schouder.

Al bij het omkleden in het Advendo gebouw voelde ik het: dit kon wel eens een lange tocht worden. De pijn was bijna ondraaglijk. Tape en blarenpleisters hadden het nakijken. De hele tocht heb ik meer op meer op mijn rechter voet, dan op mijn linker gestaan. Slechts mijn linker tenen hebben de grond geraakt, de rest hield ik in de lucht. En dat twee en half uur lang.

Eenmaal terug in het gebouw kleedde ik me weer om. Bij het uitrekken van mijn schoenen kreeg ik een déjà vu. Alsof ik langs de kant van een slootje de oude noren van mijn moeder uittrok.

Nee, ik heb het niet zo op tochten die met elf te maken hebben.

V.

Reageer

Get Adobe Flash player